28 oktober 2015

Babbelbejaarde

Mijn geordende, hygiënische natuur heeft me al menige baan gekost - mijn psychiater noemt het trouwens  dwangneuroses. Bordenwasser? Zwemmerseczeem. Magazijnmedewerker? Te lang bezig met dozen stapelen. Zo kan ik nog wel tien banen opnoemen. Ik was dan ook blij met mijn nieuwe betrekking: gezelschapsmaatje voor ouderen. Wat kon er misgaan? Gewoon ouderen van dagen een uurtje gezelschap houden. Knappen die mensen erg van op en zo hoeft de familie niet zelf langs te komen.

Een beetje kletsen, kopje thee drinken, -mijn eigen kopje meenemen was een kleine moeite en zou toch niet opvallen-, het was vooral luisteren. Dat gaat me meestal wel goed af, bovendien zou het me afleiden van de aandrang om de vensterbank te herschikken, of de letterbak opnieuw in te richten. Dat moest lukken.

Mevrouw De Bruin was mijn eerste cliënt. Maandagochtend om tien uur. Voor de zekerheid had ik drie alarmen gezet, elk drie kwartier na elkaar. Gelukkig was de wintertijd al het weekend ervoor ingegaan, zodat al mijn klokken al goed stonden - elk halfjaar weer hetzelfde drama. Voor de zekerheid keek ik nog even op Teletekst; het klopte.

Het was niet eens nodig, ik was om zes uur al wakker. Het werd net licht. De dag begon goed; de extra moeilijke Sudoku uit de krant was juist klaar toen het tijd werd om te vertrekken. Ontslag vanwege te laat komen ging me ditmaal niet gebeuren - onbegrijpelijk dat mensen niet snappen dat die getallen eerst op de goede plaats moeten staan.

De zon scheen, de bomen kleurden prachtig herfstig. Wel jammer dat bruin niet bij bruin en rood niet bij rood, maar zo is Moeder Natuur - een beetje slonzig. Ik liep wel bezorgd maar toch ook bijna opgewekt naar de bushalte. Bij het zebrapad lette ik extra goed op dat ik op de witte strepen bleef. De bus was precies op tijd. Mijn OV-saldo eindigde op 34 cent, mijn geluksgetal. Mevrouw De Bruin woonde zeven haltes verderop, en de bus stopte op een even minuut op de even haltes, en op een oneven minuut op de oneven. Ja, het was warempel mijn geluksdag.

Mevrouw De Bruin bleek een krasse tachtigster. Ze woonde in een heel klein kamertje, met een verhoogd bed naast het raam. Als je de deur van haar kamer open deed kwam je eerst een in piepklein halletje. Rechts was een klein maar schoon aanrecht, met een waterkoker en verder niets, links was een kleine badkamer met een toilet. Die rook naar pies, dus die deed ik niet open.

Naast haar bed, in het midden van de kamer, zat mevrouw De Bruin in een antieke stoffen fauteuil, waarvan de bekleding ooit groen, wit en roze moest zijn geweest. Ze stonk zelf niet. Voor de gelegenheid had ze haar mooiste jurk aangetrokken, een blauwe. Ik houd van blauw. Op haar schoot lag een enorme, stokoude, pikzwarte kater, 'Karel'. Dat hadden ze me op het uitzendbureau niet verteld! Maar gelukkig was het geen hond, en het beest leek me zo oud dat er weinig gevaar van uit ging. Er was geen letterbak. Het enige dat aan de muur hing was een grote spiegel, in een goudkleurige, houten lijst met barokke kitschkrullen. In de vensterbank stond -precies in het midden- één plant, een verdorde geranium.

'Wat een leuk beest', wist ik uit te brengen, terwijl ik recht tegenover haar plaatsnam, op een krukje dat ik onder het bed vandaan trok. Mevrouw De Bruin stak meteen van wal. Dat Karel zo'n lief beest was, en dat haar man Jan hem gevonden had in de schuur na zijn pensionering (politieman? huisarts?). En dat het de herinnering levend hield, en dat haar man in de oorlog iets belangrijks had gedaan. En iets met kinderen die nooit. Mijn gedachten waren al afgedwaald. 'Voor iemand die gezelschap nodig heeft, heeft ze weinig gezelschap nodig,' dacht ik nog.

Terwijl mevrouw De Bruin doorpraatte keek ik om me heen. Er was aan deze perfect vierkante kamer niets aan te merken. De hulpgrepen aan de muur waren symmetrisch aangebracht, en het noodkoord hing perfect in het midden van de muur achter het bed. Rechts van me stond een dressoir met een plastic hoes erover. Het was weliswaar korter dan het bed, maar stond wel precies op de hartlijn ervan tegen de muur. Achter me hing de spiegel, dus daar hoefde ik niet in te kijken. Mijn geluksdag.

De tijd verstreek. Opeens herinnerde ik mij, dat ze op het uitzendbureau hadden gezegd dat oude mensen veel thee drinken. "Wilt u thee?", vroeg ik aan mevrouw De Bruin toen ze even ophield met babbelen. Voor ze kon antwoorden stond ik op. En toen gebeurde het. Ik stootte met mijn elleboog tegen een voorwerp. Een vaas of een pot. Daar ging iets omvallen! In een reflex, nog net op tijd, wist ik me om te draaien en het voorwerp op te vangen. Het was een urn. Bijna toch een ongeluk. Met mijn hart bonzend in mijn keel, zette ik hem vlug weer op de punt van het dressoir.

"Daar ging Jan bijna," gniffelde mevrouw De Bruin in haar stoel, "zag je dat, Karel?"

'Jaha, hahaaahaa', stamelde ik onsamenhangend, bevangen door zenuwen. Bijna mijn geluk verspeeld! 'Afkloppen, afkloppen!' gierde het mijn hoofd. Ja, afkloppen, dat moest ik! Ik keek om mij heen. Alles formica, metaal, plastic, geen onbewerkt hout te bekennen! Paniek golfde in mij op en daar waren ook de rode vlekken al. 'Snel, snel, bedenk iets!' Ik keek verwilderd om mij heen. Kat! Zwart! Scherven! Geluk! In een razendsnelle beweging, die voor mijzelf eindeloos leek te duren, boog ik me naar mevrouw De Bruin. Ik griste Karel van haar schoot en smeet hem uit alle macht over mijn schouder tegen de spiegel. Karel krijste, er klonk rinkelend geraas van brekend glas en gekraak van de lijst die kapotviel. Gelukt! Het was even spannend geweest, maar mijn geluksdag was gered! Wat een opluchting.

Het was nu stil in de kamer. Mevrouw De Bruin zat als versteend in haar stoel, haar ogen wijd opengesperd. In mijn broekzak klonk zachtjes het gezoem van mijn telefoon. Elf uur, missie volbracht. 'Dag mevrouw De Bruin, tot volgende week' zei ik, en ik liep de kamer uit. Op naar mijn volgende afspraak. Ene meneer Ramautar. Ja, deze baan was geknipt voor mij.

Geen opmerkingen: